Herwaardering gezocht

Raj Patel beschrijft in zijn boek De Waarde van Niets een falend systeem waarvan het Rotterdamse initiatief hotspot hutspot op tastbaar, lokaal niveau de dagelijkse gevolgen van wil verzachten en opheffen. Een systeem waarvoor zij een alternatief wil bieden. Maar ook een systeem dat vooralsnog de rules of the game bepaalt waarbinnen hotspot hutspot dit werk moet uitvoeren. 

Half oktober nam ik samen met hotspot hutspot voorman Bob Richters deel aan een bootcamp in Rotterdam. In drie dagen voerde de “Expeditie Rotterdam” ons langs diverse  stadsvernieuwers, spraken we met duurzaam ondernemers Maurits Groen (WakaWaka) en Ruud Koornstra (Oxxio, Lemnis Lighting, The New Motion), en werkten we individueel en samen met andere deelnemers aan het verder brengen van onze eigen initiatieven.

Bootcamp Challenge Stad (Joep Kroes Photography)

Inspiratie

Voor een van de sessies werd ons gevraagd een quote, filmpje of beeld mee te nemen dat ons inspireert. Ik twijfelde tussen een geweldig inspirerend verhaal over hotel-restaurant Sonnevanck in Wijk aan Zee, door Carin Giesen mooi beschreven in haar boek Sonnevanck. Thuis in een openbaar lokaal, en het boek De Waarde van Niets van Raj Patel. Als totaalconcept past Sonnevanck goed bij waar we als hotspot hutspot aan werken met onze vier ‘wijkrestaurants’. Voor en met de buurt, flexibel inspelen op wat lokaal leeft, werkelijke waarde creëren en de vertaling naar financiele meerwaarde alleen waar nodig en als hulpmiddel inzetten.

Het boek van Patel beschrijft in feite het bredere systeem waar Bert Kisjes als sociaal ondernemer avant le lettre met zijn Sonnevanck tegenwicht aan probeerde te geven. Het schetst dan ook goed de context voor het vraagstuk waar we als hotspot hutspot mee worstelen en waar we een slag in willen en moeten maken, namelijk: de ontwikkeling van een bij het inhoudelijke concept passend verdienmodel, dat zich de komende periode staande kan houden in het schemergebied tussen enerzijds een op winst gericht economisch systeem en anderzijds een beleidsmatig verkokerde en zich terugtrekkende overheid.

De waarde van niets

Patel gaf zijn boek als motto een quote van Oscar Wilde mee: ‘Tegenwoordig kennen mensen van alles de prijs, maar van niets de waarde.’

9789044519488_cvr-230x368Er is een verschil tussen de prijs en de waarde van iets, en daar kunnen economen niets aan doen, want dit probleem is inherent aan het idee van prijzen die winst moeten opleveren,‘ zo licht Patel toe. In zijn boek beschrijft hij de nadelige gevolgen van een kapitalistisch stelsel dat ons grofweg verdeelt in partijen die bezit hebben (grond, vastgoed, kapitaal) en door het inzetten daarvan winst maken, en partijen die enkel hun arbeid hebben om in te zetten en daarmee hun dagelijkse inkomsten moeten verwerven. De basisbeginselen van het systeem en de ontstane machtsverhoudingen, zorgen ervoor dat veel zaken waarvan de financiele component maar moeilijk of slechts op lange termijn zichtbaar kan worden gemaakt, het onderspit delven en kwetsbaar of zelfs onherstelbaar beschadigd achterblijven. ‘De toekomst zal worden gevormd door onze wil om een ander soort marktmaatschappij voor te stellen en door nieuwe manieren te ontdekken om de wereld te waarderen.‘ Patel definieert ‘inzicht in hoe we de wereld om ons heen moeten waarderen zonder er prijzen op te plakken‘ dan ook als ‘de sleutel tot het overleven van onze soort‘, waarbij de echte waarde van iets ‘niet het vermogen om een begeerte, verlangen of ijdelheid te bevredigen, maar om te voldoen aan de behoefte aan welbevinden‘ is.

Juist dat welbevinden voor een brede, waarvan grotendeels veronachtzaamde groep mensen in de samenleving, is wat hotspot hutspot in wisselende smaken op het dagelijkse menu heeft staan, met systeemverandering als lettertype voor de menukaart. Feit is echter dat ondanks inspanningen om op diverse vlakken off the grid te werken, de organisatie nog grotendeels opereert binnen een systeem waar aan alles een prijskaartje hangt. Ook hotspot hutspot maakt kosten en heeft daarom geld nodig. Maar het initiatief levert een meerwaarde die door een groot deel van de beoogde doelgroep c.q. de directe gebruikers zelf niet in geld te belonen is. Ook vertaalt het concept zich niet in producten of diensten waarmee door verkoop aan het meer kapitaalkrachtige deel van de gebruikers de totale begroting gedekt kan worden.

Wie maakt de investering?

Er moet linksom of rechtsom dan ook een beroep gedaan worden op de vrijgevigheid van mensen om meer te betalen dan wat zij zelf rechtstreeks ontvangen, oftewel: om de kosten van deze maatschappelijke dienst te dekken. Patels constatering dat de werkelijke mens vrijgeviger is dan de fictieve homo economicus, en zich zodanig heeft ontwikkeld ‘dat er behoefte ontstaan is aan samenwerking, sociale banden, gemeenschappen, liefde en delen‘ is in dat licht hoopgevend. Maar het mobiliseren van het aantal particuliere gulle gevers dat nodig is om de kosten van hotspot hutspot in geld of in natura te dekken is significant. Voor startende sociaal ondernemers die bijna automatisch bemant worden door echte doeners, is het moeilijk deze investering op te brengen en – want dat is vaak de praktijk – prioriteit te geven boven het daadwerkelijke werk op de vloer. Daarnaast benoemt Sariel Taus van restaurant Fifteen (in het boek Verbeter de Wereld, Begin een Bedrijf van Willemijn Verloop en Mark Hillen) de Nederlandse mentaliteit als zijnde ‘we betalen belasting, overheid, regel het maar‘. Wat betekent dat mensen – hoe gul ook – zich niet altijd geroepen voelen om twee keer te betalen voor maatschappelijke diensten, en hotspot hutspot logischerwijs doorverwijzen naar de overheid als co-financier.

Financiering vinden bij de overheid is echter makkelijker gezegd dan gedaan. Subsidie uit potjes her en der wil nog wel lukken voor een startende locatie, maar daarna wordt de sociaal ondernemer geacht ‘rendabel te zijn’ of desnoods via aanbesteding of onderaannemerschap aanspraak te maken op structurele financiering vanuit overheidsgelden voor – in geval van hotspot hutspot – welzijn. En juist die stap vraagt om een tijdsinvestering en administratie waar grote, vaak landelijk opererende welzijnsorganisaties hun hand niet voor omdraaien, maar wat de schouders van een individuele sociaal ondernemer zelden zullen kunnen dragen. Ook vergt het werken binnen het overheidssysteem een DNA dat niet goed match met het systeemveranderende DNA van de gemiddelde sociaal ondernemer.

En daar stokt dan de doorontwikkeling en opschaling van een kansrijk en praktisch juist zeer opschaalbaar initiatief. Een voorinvestering lijkt nodig om ondersteunende processen van administratie en financiering (linksom of rechtsom) op poten te zetten en het hoofd boven water te houden totdat de organisatie solide genoeg is – met behoud van lokale flexibiliteit en slagvaardigheid – om door te groeien naar een financieel behapbare schaal. Maar wie is bereid en in staat om die investering te doen? Toch de sociaal onderneming zelf dan maar weer?

foto3

De bootcamp in Rotterdam vormde een onderdeel van een traject Challenge Stad van de Toekomst, een programma van Agenda Stad, Innovatie-estafette, Pakhuis de Zwijger, Kennisland en RVO Nederland bedoeld om stadsvernieuwers te helpen bij het realiseren van hun initiatieven. Als hotspot hutspot schreven we ons in als stadsvernieuwers met groeiambitie. Via een zes maanden durend traject bestaand uit coachingsessies, workshops, masterclasses en excursies, werken we aan het verder brengen van ons initiatief én bereiden we ons samen met tien andere teams voor op de Innovatie Estafette waarin we onszelf nog eens aan een breder publiek presenteren. Aan het inhoudelijke traject is ook  geldprijs verbonden voor alle finalisten, plus extra geld voor de winnaar (juryprijs en publieksprijs). Volg de bijeenkomsten en finalisten op www.challengestad.nl

Tropisch sap van eigen bodem?

Fruitdrank bevat vooral appel“, lees ik net. Is dat erg? Vind ik niet. Komt ook wel een beetje doordat ik zelf liefst appel of appel-perensap drink, hoor, zal ik er eerlijk bij zeggen. Maar toch. Passievrucht, ananas – stiekem zit het er nauwelijks in. En wortel en tomaat zitten er stiekem wél vaak in. Het eerste lijkt me eigenlijk prima, en het tweede nog beter! Natuurlijk vind ik het best belangrijk dat er vermeld wordt welke ingrediënten er écht in een pak sap of wat ook zitten, of (meer nog) hoeveel suiker er aan toe wordt gevoegd, maar ik moet ook gewoon lachen om ons domme consumenten die zich steeds laten foppen. Als je passievruchtsap koopt, wortelsap drinkt, en het niet door hebt, ben je gewoon een ei, laten we wel wezen.

Overigens, als we het toch hebben over kansen voor het Westland: ga hier iets mee doen! Tropisch (en luxe) ogende groentensapjes met ingrediënten die we eigenlijk allemaal op eigen bodem kunnen telen. Daar zitten toch wel mogelijkheden, zou je zeggen. En dan vooral in het opwaarderen van de appel, wortel en tomaat als ingrediënten voor een goeie vruchtensap. Die wortelsapjes en dergelijke staan in de biosuper en gezondheidswinkel overigens al lang op het schap, maar worden door de rest van Nederland (meestal zonder te proeven) weggezet als bocht voor gezondheidsfreaks. Misschien smaakt het ook wel minder lekker – ik zou het niet weten – maar dat komt dan wellicht doordat er minder dan 6 suikerklontjes per glas in te vinden is. Dat zeg ik natuurlijk op de gok, maar zou je even zelf moeten controleren. Ook de biosupers kun je niet klakkeloos vertrouwen, weten we.

Voedsel voor iedereen

Op Foodlog een bericht n.a.v. het recent in Nature gepubliceerde onderzoek van Verena Seufert waarin ‘organic and conventional agriculture’ weer eens naast elkaar werden gezet. “Welk landbouwsysteem kan de wereld voeden?” is de steeds terugkerende vraag. Een non-discussie, vinden velen (in feite ook een conclusie van het onderzoek zelf). We moeten niet denken aan óf biologisch óf conventioneel, maar profiteren van the best of both worlds. Kan ik me op zich in vinden, als het betekent dat we afstappen van een blinde focus op ‘biologisch gecertificeerd voedsel’ als enige ware weg naar een duurzaam voedselsysteem. Ook alternatieve routes kunnen tot grootschalige verduurzaming leiden. Maar uiteindelijk moet wel álle landbouw – ook de ‘conventionele’ – rap in beweging komen en snel (of sneller dan nu) gaan verduurzamen.

Voedsel voor iedereen

Op FoodFirst staat nog een andere reactie op Seufert’s onderzoek. Even los van de tegenargumenten dat opbrengsten van organic wél voldoende of zelfs meer opleveren (…) is de strekking van het artikel dat juist wanneer het gaat om armoedebestrijding en honger, het huidige systeem van grootschalige productie voor de wereldmarkt niet de mensen bedient die op dit moment voldoende goed voedsel ontberen. We produceren namelijk al lang genoeg, zelfs zoveel dat we er de verwachtte wereldbevolking in 2050 mee zouden kunnen voeden. Het voedsel wordt alleen niet goed verdeeld of gebruikt. Het is onbetaalbaar voor de 925 miljoen armen, mede omdat deze moeten concurreren met de veehouderij en biobrandstof sector die ook graag gebruik maken van het geproduceerde gewassen. Het armoedeprobleem is dus geen landbouwproductie vraagstuk, maar draait om hervorming van het gehele systeem.

Agroecology

De schrijvers van het FoodFirst artikel verwijzen naar het werk van De Schutter over agroecology – het gebruiken van kennis over ecosystemen om je landbouwbedrijf te optimaliseren. Agroecology biedt veel kansen voor zowel grootschaliger (commerciele) landbouwbedrijven als voor kleinschalige boeren op suboptimale landbouwgronden, zeker in het licht van veranderende klimaatomstandigheden waarbij ook de huidige conventionele landbouw het zal laten afweten.
Hier een zeer uitgebreid artikel van De Schutter over de potentie van agroecology, over de obstakels die de ‘doorbraak’ van agroecology hinderen, en enkele suggesties om dit aan te pakken.

Food and the city | Wayne Roberts 2/2

Als we in Nederland bezig zijn met het thema ‘voedsel en de stad’, dan doen we met name twee dingen, namelijk 1) praten over stadslandbouw en 2) pogen om tot een voedselstrategie te komen. Hoe plaatst Wayne Roberts van de Toronto Food Policy Council (FPC, zie eerdere post) deze twee onderwerpen?

Waarde van stadslandbouw

Stadslandbouw gaat naar Roberts’ idee over het vormen van nieuwe relaties. Over het ontwikkelen van sociaal kapitaal. Over het opnieuw bekijken en ontwerpen van steden. Over de transformatie van passieve consumenten in actieve burgers en (co)producenten. En ook gewoon over samen plezier beleven. Let wel, stadslandbouw biedt kansen aan een andere multifunctionaliteit dan de multifunctionele landbouw die we in de rest van ons peri-urbane land zien. Het draait tenslotte om heel verschillende soorten van landbouw, dus beiden logischerwijs met een eigen opgave om de verbinding met mensen aan te gaan.

En voedselstrategieën?

Hoewel Roberts’ betoog draait om de immense invloed van voedsel op ons dagelijks leven en de noodzakelijke doorwerking hiervan in o.a. stedelijk beleid, snijdt hij uit zichzelf het onderwerp voedselstrategie niet aan. Toch droeg de FPC voor een belangrijk deel bij aan het tot stand komen van de voedselstrategie van Toronto. Let wel, dit was pas in 2010 en op verzoek van de gemeente.

Ik lees hierin dat de policy council tijdens een succesvol bestaan van 19 jaar (1991-2010) allerlei beleid naar tevredenheid wist te beïnvloeden, zonder de behoefte te voelen aan een overkoepelende voedselstrategie. Gemeenten die het succes van Toronto willen bereiken, doen er m.i. dan ook goed aan vooral te blijven richten op een stapsgewijze ontwikkeling via praktische initiatieven. En aan alle community animators, al dan niet deel uitmakend van een formele council: “Move where you can move!”

Food is everything | Wayne Roberts 1/2

Verschillende bezoeken aan stadslandbouwprojecten in Rotterdam op woensdag, en een plenaire keynote speech en twee Q&A sessies op donderdag. Het bezoek van Wayne Roberts van de Toronto Food Policy Council aan Nederland voor de Dag van de Stadslandbouw op 8 maart, gaf me een mooie gelegenheid eens wat meer te horen van deze inspirerende man. Voedsel is zijn ding. Maar niet als doel; altijd als middel ‘om anderen te helpen beter te doen wat ze nu al doen’.

De Toronto Food Policy Council

In 1990 was Toronto de eerste stad die het Healthy City charter van de World Health Organization (WHO) ondertekende. Een duidelijk besef was er toen, dat echte grootschalige verbeteringen van de gezondheid niet te verwachten waren vanuit de medische wereld, maar van voedsel. De oprichting van de Toronto Food Policy council in 1991 was dan ook een logische volgende stap. De council activiteiten, zijn het analyseren hoe voedsel zich verhoudt tot het voorkomen of oplossen van stedelijke problematiek, gemeentelijk beleid adviseren, vooral veel mensen en organisaties met elkaar in contact brengen om slimme lokale samenwerkingsverbanden te smeden.

Food is everything

Als 1 op de 5 verkeersbewegingen voedselgerelateerd is, dan loont het zowel milieutechnisch (uitstoot) en economisch (efficiëntie) om je voedselsysteem opnieuw in te richten. Als een derde van het afval voedsel gerelateerd is (verpakkingsmateriaal, groenafval) loont het om naar consumentengedrag en verpakkingsindustrie te kijken. Als iemand met obesitas in zijn leven 1 miljoen euro aan zorgkosten met zich mee brengt, dan heb je een educatieprogramma rondom gezond eten voor kinderen er zo uit. De voorbeelden hoe voedsel onze hele samenleving beïnvloedt, buitelen constant over elkaar heen in Roberts’ verhalen. Veel ervan gebaseerd op onderzoeksgegevens of praktijkervaringen die door of voor Roberts en de Food Policy Council werden verzameld.

Met deze gegevens heb je in feite goud in handen. Dat ook anderen dit zien blijkt uit opgevolgde beleidsadviezen en geïnitieerde projecten in en om Toronto. Zo is voedsel door de gemeente ingezet als hét instrument om problematiek rondom bendes aan te pakken.

“Als er iets moet gebeuren waarvoor geld nodig is, draaf ik op om te laten zien hoe men zijn investering binnen de kortste keren terugverdient in directe of indirecte besparing. Dat is vaak alles wat nodig is om geld los te maken en relevante projecten te kunnen starten”, aldus Wayne Roberts. Met een eigen budget van slechts $ 5000 per jaar plus salariskosten van Roberts zelf, bereikt de council omvangrijke resultaten. “Zet me dus niet weg in het rijtje van kosten, maar in het lijstje van opbrengsten.”

Zie ook Wayne Roberts 2/2 over stadslandbouw en voedselstrategieën >>

Het statement van gratis eten…

Vrijdag wordt er een kwart miljoen uien gelost voor de Mediamatic fabriek tijdens een uien feest. Het hele weekend gratis af te halen. De Youth Food Movement dumpt dit weekend toevallig nog eens 30 ton aardappelen op de Dam. Gratis. Als er nog iemand een truck load winterpeen over heeft, heb je al een mooie hutspot bij elkaar. Vlees is tegenwoordig ook haast gratis af te halen bij de supermarkt…

Dumpen die hap

Het onderliggende idee van de acties – het aankaarten van een pervers systeem dat overproductie en voedselverspilling in de hand werkt – spreekt me aan. De keuze om de boel dan maar gratis weg te geven veel minder. Niet dat ik me zo’n zorgen maak om supermarkten die inkomsten gaan missen doordat een groep mensen dit weekend geen uien of aardappelen koopt. We zijn geen ontwikkelingsland met kleine ondernemers die door dit soort gedump (en ja, dat gebeurt nog dagelijks) in een keer uit de markt worden geslagen. Misschien merken ze het niet eens, die supermarkten. Of leert het hen wat over de downward spiral van dat eeuwige gratis en goedkoop. Maar ik vraag me af: welke indruk laat je nu achter? Welk statement maak je nou eigenlijk écht door eten gratis weg te geven?

afzetten | zet af | afgezet

Even een vergelijking. Nog deze week sprak een collega van mij er schande van dat een autoreparateur flink zakte in prijs toen zij via via een concurrent was tegen gekomen die haar auto voor een prikkie kon repareren. Haar reactie: Ik werd gewoon belazerd, en pas toen ik hem onder druk zette zakte hij tot de werkelijke prijs! Of misschien nog niet eens en zitten ze daar beiden nog altijd boven! Wie weet is dat zo, ik heb geen auto dus weet niets van autoreparaties. Maar zou het ook zo kunnen zijn dat beiden naarstig opzoek zijn naar die ene klant, en gewoon op of zelf onder de kostprijs gaan zitten? Zo komen gemeenten aan hun spotgoedkope bestemmingsplannen, of vul maar in waar dit allemaal nog meer gebeurt. Als Jan het goedkoper levert dan Piet, is Piet natuurlijk een afzetter? Zo simpel is het niet. Maar weten mensen dat, als ze gratis eten in handen gestopt krijgen?

Aanpakken die hap

Misschien onderschat ik het publiek dat hier (naast de Youth Food Movement leden zelf) op af komt. Maar ik vraag me vooral af of het lossen van de enorme vracht voedsel niet statement genoeg is en je een alternatieve aanpak zou kunnen kiezen om het gesprek met mensen aan te gaan. Verkoop als contactmoment, een echte ‘transactie’. Een beetje a la de Grieken, hoewel ik eerder zei dat zelfs die verkoop tegen kostprijs me al onnodig laag leek. Maar laat mensen het zelf anders maar bepalen. Regel een lege melkbus voor iedereen die aardappelboer Krispijn ook echt zou willen betalen voor zijn harde werk. Wordt die bus ook echt gevuld, dan heb je nog een veel groter statement gemaakt: er leeft een wil om het systeem aan te pakken. Niet dumpen, niet aankaarten, maar aanpakken die hap!

De tijd van eenzijdige voedselproductie voorbij

Dick Veerman kaartte het al aan in zijn interview met haar op Foodlog: Carolyn Steel wordt in Nederland gezien als de ‘stadstuinbouwtruus’ of ‘die mevrouw van de lokale voedselstrategieën’. Maar haar betoog is breder dan een promo voor regionaal voedsel. Tijdens de opening van de debatreeks It’s Food Stupid in de Rode Hoed wilde ze dan ook met ons spreken over ‘voedsel als basis voor resocialisatie’, en een ‘nieuw maatschappelijk contract’, aldus het interview.

Helaas slaagde zij in haar 40min lezing niet echt in die opzet. De immer charmante en breedsprakige Steel herhaalde in feite wat zij al vertelde tijdens bijvoorbeeld het Amersfoortse architectuurcafé (2011) en het Haagse Foodprint Symposium (2009). Slechts in de laatste slides verwijst ze naar de broodnodige food democracy, note bene weer geïllustreerd met voorbeelden van rooftop gardening, community supported agriculture en een stedelijke voedselcoöperatie.

Pas wanneer iemand uit het publiek haar de vraag stelt of en hoe zij in ons toekomstig voedselsysteem ruimte ziet voor iets als monocultuur, vervaagt het beeld van de local food lady en stapt the real Steel naar voren. Over technische landbouwkennis beschikt ze onvoldoende om uitspraken te willen doen over monocultuur an sich. Echter, de door haar geschetste democratisering van ons voedselstelsel betreft een situatie waarin we samen beslissen of, waar, wanneer en hoe monocultuur mag plaatsvinden. ‘De tijd van voedselproductie als eenrichtingsverkeer is voorbij.

Wat mij betreft had dit het startpunt van haar lezing mogen zijn en de kapstok voor de avond. Aan de ‘Rotterdamse stadsboeren’ van Uit Je Eigen Stad vervolgens de uitdaging te illustreren hoe zij met hun initiatief een bijdrage willen leveren aan die democratisering. De democratisering van het hele voedselsysteem heb ik het dan over. Want al wordt hun onderneming feitelijk ‘het eerste rendabele stadslandbouwbedrijf van Europa’, hun inkomen halen ze niet geheel uit de productie van voedsel, maar ook uit de verkoop van ontmoeting, beleving en educatie. Het voedselverhaal dat zij en andere stadsboeren zullen vertellen, gaat over relatief kleinschalige, sociale en duurzame voedselproductie. Het gros van ons voedsel wordt op een heel andere manier geproduceerd, namelijk op hyper efficiënte bedrijven zoals dat van NAJK voorzitter Wilco de Jong, die ‘met de melkveehouders in de straat meer melk produceert dan heel Heerenveen kan wegdrinken’. Hoe kunnen we onszelf nou een mening vormen over dát type bedrijven? En hoe beïnvloeden wij dit grotere geheel vervolgens? Waar bestaat de voedseldemocratie als systeem nog meer uit dan praten, twitteren, bloggen en uiteindelijk onze keuzes als consument?

Kortom, Steels ‘resocialisatie’ denk ik te snappen. De concrete werkwijze van haar food democracy nog niet, en evenmin het ‘maatschappelijk contract’. Maar Carolyn Steel en Dick Veerman kunnen het aardig met elkaar vinden, begrijp ik, dus op de een of andere manier zullen we er vast nog meer van horen.

Gluren bij de buren (boeren?)

Krispijn Beek haalt op Twitter een bericht van TreeHugger aan, over een nieuwe site genaamd Real Time Farms. De ondertitel op de site is mooi:

Whether you are looking to eat out or eat in, Real Time Farms allows you to see your food, learn how it was grown and visualize the journey it took to reach your table!

Maar de intro c.q. invulling van Treehugger zelf zet mij wel aan het denken.

Where it will get interesting is if the guide starts to branch out from the locavore set. Given its stated aim of documenting “the entire food system”, and given that ANYONE can upload photos and tell the story of their food, it seems like there is an opportunity for activists to tell the stories of the industrial food system through this platform too.

Zo bekeken, zie ik een tegenstelling in doel en aanpak van de site. Ik houd ook van boerenmarkten en ambachtelijke boerenproducten (zie de tabs op Real Time Farms). Maar het gros van ons voedsel wordt op een andere manier gemaakt. Wil je dat inzichtelijk maken om mensen beter te laten kiezen in hun dagelijks menu? Super! Maar dan hebben we het dus niet over een neutraal voedselsysteem-in-kaart-brengen. Dan hebben we het over food champions op een voetstuk plaatsen en (vanuit Treehugger’s invalshoek) misstanden aan de kaak stellen.

Dat eerste zijn we allemaal voor, denk ik, maar dat tweede valt nog meer over te zeggen? Sociale media zijn een mooie tool om meerdere kanten van een verhaal te laten zien. Als Real Time Farms in staat is om zo lang mogelijk een neutraal platform voor alle voedselproducten (en andere partijen in het systeem) te zijn om hun verhaal te doen en te illustreren, heb je een mooie bodem voor een dialoog. Wordt het al snel een wereldwijde “Ongehoord“, dan heb je wellicht effect op consumentenkeuzes (is de impact van dit soort campagnes wel eens onderzocht om koopgedrag? lange termijn?), maar zal je niet meer welkom zijn aan de keukentafels van de boeren in kwestie. En daarmee mis je een kans om samen een gezond voedselsysteem te ontwikkelen. Want met alleen de knuffelprojecten komen we er niet.

Doornspijkse kaas is ‘beste kaas’ – Daar fietsen wij voor om!

Nu de Dorpstuin weer voor een paar maandjes dicht is, hebben wij als gezin ineens weer de zaterdagochtend vrij. Kunnen we eindelijk weer superlekkere kaas kopen bij kaasboerderij Van Zeeburg in Doornspijk! Ik hoorde voor het eerst van de boerderij toen ik meewerkte aan het opzetten van een duurzame (boeren) markt in Elburg, en proefde de kaas voor het eerst toen ik voorjaar 2009 twee mini streekmarktjes organiseerde in Hulshorst en Vierhouten. Verrukkelijk! Het is ook nog eens heerlijk om met de kinderen in het weekend naar de boerderij te fietsen en steeds de nieuwe kalfjes te bewonderen.

En wat is nu het geval, in deze oktobermaand (boerenkaasmaand!) is een kaas van Van Zeeburg uitgeroepen tot de beste in haar klasse van Noord, Oost en Midden Nederland!!! Van Zeeburg:

“Eigenlijk is onze koe de winnares. Boerenkaas is de enige Nederlandse kaas welke in harmonie met de natuur moet zijn wil ze scoren. Dit omdat er geen toegevoegde kleur-, geur- of smaakstoffen in de kaas zitten. De natuur moet zelf voor deze ingrediënten zorgen. Noem het puur.”

Gepassioneerd vertelt de boer verder:

“Nadat we de koeien ’s morgens uit de wei hebben geroepen gaan we ze melken. Van deze melk wordt daarna direct, zonder te verhitten, kaas gemaakt. Zo
worden de natuurlijke ingrediënten van deze melk volledig doorgegeven aan de kaas.”

De professionele jury beoordeelt de kazen op honderd punten. De keurmeesters
snijden de kaas door en nemen een boormonster om te proeven. Een goede kaas
heeft zo’n vijftien tot twintig ronde ogen van zo’n centimeter groot. De smaak telt dubbel mee in de eindscore. Deze moet sprankelend, krachtig en fruitig zijn met een goede nasmaak.

Belangrijke vraag is natuurlijk wat het geheim van een goede kaas is.

“We bereiden sinds 1977 boerenkaas waarbij er uiteraard veel veranderd is, maar het ambacht is onveranderd gebleven. Het geheim heeft voor een groot deel te maken met onze in de wei grazende koeien. Tegen de trend in worden onze koeien verplicht om buiten te lopen en zo veel gras te eten. Onze koeien zien dit overigens niet als een verplichting hoor!”

Nederland heeft als kaasland een eeuwenlange reputatie hoog te houden. Boerenkaas maakt hierbij nog ongeveer vier procent uit van de totale hoeveelheid kaas in ons land. Sinds enige jaren wordt boerenkaas door de Europese Unie beschermd en erkend als een zogenaamde Gegarandeerde Traditionele Specialiteit. De Europese Unie kent een GTS label toe om producten voor namaak te behoeden welke volgens een bepaalde traditie bereid worden.